
BEKWAAMHEIDSEISEN
2.1 Bekwaamheid en kwalificatie
2.1.1 Kan het eigen onderwijs vormgeven, afstemmen op het niveau en de kenmerken van de leerlingen, uitvoeren, evalueren en bijstellen.
2.1.2 Kan samenwerken met collega’s in – en waar relevant ook buiten – de eigen instelling en zijn professionele handelen waar nodig afstemmen met hen.
2.1.3 Kan bijdragen leveren aan onderwijskundige ontwikkelingen door het raadplegen van bronnen, het inbrengen van informatie en kritische bijdragen aan oordeelsvorming en het oplossen van praktijkproblemen.
2.1.4 Kan meewerken aan praktijkgericht onderzoek ten behoeve van onderwijsontwikkelingen en gebruik maken van nieuwe kennis en inzichten uit onderzoek die praktijkgericht zijn uitgewerkt en beproefd.
2.1.5 kan zelfstandig vormgeven aan zijn professionele ontwikkeling.
In het begin vond ik het lastig om contact te zoeken met andere collega’s. Waarbij ik uiteindelijk mijn mond op de goede plek heb moet ik eerst mij comfortabel voelen. Uiteindelijk was dit gelukt en ging het contact tussen mij en collega’s goed. Ik stelde vragen en keek mee met hun les(plannen), naast die van mijn eigen begeleider.
Tijdens mijn stageperiode heb ik er ook voor gekozen om mijn stagebegeleider te zien als een zogenaamde ‘homebase’ om vervolgens mijn eigen traject samen te stellen van wat ik interessant vond om er bij te leren. Zo heb ik mee gekeken met de logopedist, maar ook met de intern begeleider van de school. Hierin heb ik mee vergaderd om zo ook mijn observaties te delen.
Zo kwam ik in semester 2 er achter dat een nieuwe leerling in groep 1/2 enorm goed was in puzzels, maar dan ook extreem goed. Zo kon ze de puzzelstukjes op de goede plek neerleggen zonder bijvoorbeeld eerst de randjes te doen. De stukjes gingen direct op de goede plek. Hierin heb ik me toen ingelezen om er achter te komen dat ze visueel gewoon enorm sterk was. Dit heb ik toen besproken met mijn begeleider en zijn toen samen gaan kijken naar de situatie.
2.2 Vakinhoudelijke bekwaamheid
2.2.1 Beheerst de leerstof qua kennis en vaardigheden gericht op het behalen van de kerndoelen van het primair onderwijs – voor zover die betrekking hebben op het onderwijs waarvoor de leraar bevoegd is – en kent theoretische achtergronden daarvan. Hij kan de leerstof op een begrijpelijke en aansprekende manier uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt moet worden.
2.2.2 Heeft een grondige beheersing van de basisvakken taal en rekenen.
2.2.3 Heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in ten minste één van de andere vakken; dit kan ook een deel van een leergebied zijn.
2.2.4 Heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in de leerstof voor dat deel van de leerjaren waarin hij werkt, bijvoorbeeld onderbouw/middenbouw of middenbouw/bovenbouw, of een andere geclusterde indeling van leerjaren die binnen een bepaald type school gebruikelijk is.
2.2.5 Overziet de opbouw van het curriculum en de doorlopende leerlijnen. Hij weet hoe zijn onderwijs voortbouwt op het voorgaande onderwijs en voorbereidt op het vervolgonderwijs. De leraar kent de samenhang tussen de verschillende vakken in het curriculum.
2.2.6 Weet dat zijn leerlingen de leerstof op verschillende manieren kunnen opvatten, interpreteren en leren. Hij kan zijn onderwijs afstemmen op die verschillen tussen leerlingen. De leraar kan zijn leerlingen duidelijk maken wat de relevantie is van de leerstof voor het dagelijkse leven en voor het vervolgonderwijs.
Ik kan me nog goed herinneren dat ik dacht dat ik wel goed les kon geven en op zich was dat ook wel waar, tot ik bij groep 1/2 moest stage lopen. Alles wat ik daarvoor wist was ineens vrij weinig bij wat ik nodig had bij een goede les voor de betreffende groep.
Zo heb ik bijvoorbeeld zelf nooit les gehad over een handelingsplan en wat nou de meerwaarde hiervan was. Doordat de PABO mij dit had aangeboden ging ik mezelf er meer in verdiepen en kijken hoe ik dit zo goed mogelijk kon overbrengen naar de leerlingen.
Doordat ik ging werken met het handelingsmodel en me ging verdiepen in de leerlijnen van groep 1/2 en 3 kon ik gerichter lessen maken. Hierdoor koos ik er ook vaker voor om groep 2 een aparte les van groep 1 te geven, aangezien zij dat op het moment nodig hadden.
Ook ging ik mijn lessen meer visualiseren met objecten uit het dagelijks leven. Zo probeer ik veel materiaal mee te nemen en de kinderen hier zelf ook ervaring mee op te laten doen.
2.3 VAkdidactische bekwaamheid
2.3.1 Brengt een duidelijke relatie aan tussen de leerdoelen, het niveau en de kenmerken van zijn leerlingen, de vakinhoud en de inzet van de verschillende methodieken en middelen
2.3.2 Volgt bij de uitvoering van zijn onderwijs de ontwikkeling van zijn leerlingen.
2.3.3 Toets en analyseert regelmatig en adequaat of de leerdoelen gerealiseerd worden en hoe dat gebeurt.
2.3.4 Stelt op basis van zijn analyse zo nodig zijn onderwijs didactisch bij; zijn onderwijs gaat met de tijd mee.
Voordat ik een les begin ga ik altijd eerst de les tekenen. Op deze manier visualiseer ik voor mezelf wat de kinderen gaan zien en wat ik ga doen. Dit doe ik aan de hand van de SLO doelen. Ik kijk waar de kinderen momenteel staan in de ontwikkeling en baseer mijn les op deze doelen.
Aan het einde van de les toets ik de leerdoelen. Dit kan aan de hand van een opdracht zijn of een vragen rondje aan de kinderen. Doordat ik de kleuters heb ben ik vrij gelimiteerd in de middelen van het toetsen.
Afgelopen jaar heb ik wel eens gemerkt dat de kinderen of het lastig vonden om te blijven luisteren, of het onderwerp te lastig vonden. Hierop reflecteer ik en probeer ik de les later nog eens te geven met de reflectie in gedachten zodat bepaalde fouten niet nogmaals worden gemaakt.
Naast mijn lessen heb ik ook met groep 2 toetsjes afgelegd. Dit deed ik om te kijken waar zij stonden in de letter herkenning en gecijferde bewustzijn. Deze resultaten werden mee genomen in het rapport.
Vakdidactisch bekwaam, kennis
2.3.5 Heeft kennis van verschillende leer-en onderwijs theorieën die voor zijn onderwijspraktijk relevant zijn en kan die herkennen in het leren van zijn leerlingen.
2.3.6 Kent verschillende methodes en criteria waarmee hij de bruikbaarheid ervan voor zijn leerlingen kan vaststellen. Hij kent verschillende manieren om binnen een methoden te differentiëren en recht te doen aan verschillen tussen leerlingen. Hij kan de methode aanvullen en verrijken.
2.3.7 Weet hoe een leerplan in elkaar zit en kent de criteria waaraan een goed leerplan moet voldoen
2.3.8 Heeft kennis van digitale leermaterialen en -middelen. Hij kent de technische en pedagogisch-didactische mogelijkheden en beperkingen daarvan.
2.3.9 Kent verschillende didactische leer-en werkvormen en de psychologische achtergrond daarvan. Hij kent criteria waarmee de bruikbaarheid daarvan voor zijn leerlingen kan worden vastgesteld.
2.3.10 Kent verschillende doelen van evalueren en toetsen. Hij kent
verschillende, bij deze doelen passende vormen van observeren, toetsen en examineren. Hij kan toetsen ontwikkelen, testresultaten beoordelen, analyseren en interpreteren en de kwaliteit van toetsen en examens beoordelen. Hij kan bruikbare en betrouwbare voortgangsinformatie verzamelen en analyseren en op grond daarvan zijn onderwijs waar nodig bijstellen.
2.3.11 Heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in de vakdidactiek ten behoeve van het type onderwijs en het deel van het curriculum waarin hij werkzaam is.
In het begin van mijn kleuter stage kreeg ik huiswerk van mijn begeleidster. Hier gingen we het hebben over ‘op de schouders van’ waarbij ze elk artikel een nieuwe pedagoog gaan bekijken in het onderwijs. Dit heeft mij als docent zeker geschapen. Ik kijk nu heel anders naar het onderwijs en ben mezelf steeds meer aan het ontdekken en hierdoor kan ik ook betere lessen aanbieden. Nu ik begrijp waar de pedagogen vandaan komen snap ik ook hoe mijn les in elkaar moet zitten om hun visie te kunnen stimuleren bij mijn leerlingen.
Tijdens mijn groep 4 stage heb ik ook gebruik gemaakt van chromebooks om les te geven. Hierin probeerde ik mediawijsheid lessen te geven waardoor de leerlingen veiligheid gingen leren online, daarnaast keken we naar hoe ze bijvoorbeeld een spreekbeurt konden voorbereiden.
Ook keek ik altijd naar mijn voorgaande lessen zodat hier een rode lijn in kwam. Ging bij les A iets minder goed dan probeerde ik dat weer te verwerken in les B. Hier keek ik naar mijn eigen leerdoelen maar ook die van de leerlingen.
Vakdidactisch bekwaam, kunde (voorbereiden)
2.3.12 Kan doelen stellen, leerstof selecteren en ordenen.
P: stelt een voorbereidingsformulier voor onderwijsactiviteiten op met beginsituatie, betekenis en doelstelling, waarbij de doelstelling bestaat uit inhoud en gedrag
H: kan een onderwijsactiviteit ontwerpen in een passend (les)model met behulp van een compleet ingevuld (les)voorbereidingsformulier daarbij rekening houdend met leer en ontwikkelingslijnen en de zone van de naaste ontwikkeling van leerlingen.
2.3.13 Samenhangende onderwijsactiviteiten uitwerken met passende werkvormen, materialen en media, afgestemd op het niveau en de kenmerken van zijn leerlingen.
H: ontwerpt betekenisvolle onderwijsactiviteiten waarin twee of meer vakgebieden geïntegreerd worden en die passend zijn binnen de leer- en ontwikkelingslijnen.
2.3.14 Kan passende en betrouwbare toetsen kiezen, maken of samenstellen.
H: geeft in de voorbereiding aan hoe hij proces en product doelen wil evalueren.
A: kan passende instrumenten kiezen om leerlingen feedback & feed forward te geven.
Tijdens het invullen van een lesformulier word je gedwongen om na te denken over je les. Je moet echt gaan kijken waar de leerlingen momenteel staan, waar je ze heen wilt krijgen en op welke manier wil je dat gaan doen. Hoe zorg je er voor dat de leerlingen zich ergens in gaan herkennen en welke doelen stel je hier aan vast? Dit vond ik in het begin van mijn kleuter stage enorm lastig, dit aangezien je niet meer een methode hebt die het eigenlijk al voorkauwt.
In de loop van het tweede semester ben ik mij verder gaan ontwikkelen in lesdoelen en vooral de manier waarop ik deze wou behalen. Zo probeerde ik bijvoorbeeld spelling samen met beweging te combineren om de leerlingen te stimuleren goed mee te doen.
Ook heb ik gekeken naar toetsen voor de motorische ontwikkeling. Dit doormiddel van werkjes die de kinderen moesten maken.
Vakdidactisch bekwaam, kunde (uitvoeren & organiseren)
2.3.15 Kan een adequaat klassenmanagement realiseren.
P: legt voorafgaand aan de onderwijsactiviteit de benodigde materialen klaar; kan de structuur van de onderwijsactiviteit vasthouden; hanteert duidelijke regels en afspraken die passen bij de school en communiceert de regels naar leerlingen.
H: kan de structuur van de onderwijsactiviteit vasthouden en is tegelijkertijd flexibel in zijn handelen en kan inspelen op onverwachte gebeurtenissen en inbreng van leerlingen.
2.3.16 Kan leerlingen de verwachtingen en leerdoelen duidelijk maken en leerlingen motiveren om deze te halen.
2.3.17 Kan de leerstof aan zijn leerlingen begrijpelijk en aansprekend uitleggen, voordoen hoe ermee gewerkt moet worden en daarbij inspelen op de taalbeheersing en taalontwikkeling van zijn leerlingen.
H: sluit daarbij aan op de zone van de naaste ontwikkeling en kan differentiëren naar niveau en kenmerken van zijn leerlingen.
2.3.18 Kan doelmatig gebruik maken van beschikbare digitale leermaterialen en -middelen.
2.3.19 Kan de leerlingen met gerichte activiteiten de leerstof laten verwerken en kan daarbij variatie aanbrengen en bij instructie en verwerking differentiëren naar niveau en kenmerken van zijn leerlingen.
P: kan variatie aanbrengen.
H: kan bij de instructie en verwerking differentiëren naar niveau en kenmerken van zijn leerlingen.
2.3.20 Kan de leerling begeleiden bij die verwerking, stimulerende vragen stellen en opbouwende gerichte feedback geven op taak en aanpak.
P: kan de leerling begeleiden bij de verwerking en open vragen stellen.
H: kan vragen stellen die tot nadenken aanzetten; gerichte feedback geven op taak en aanpak; een growth mindset stimuleren.
2.3.21 Kan samenwerking, zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid stimuleren.
P: stimuleert samenwerking door bijvoorbeeld het toepassen van
Klassenmanagement is een van de meest belangrijke punten binnen een les. Als je klassenmanagement niet op orde is dan zal de les vaak ook stroef verlopen. Daarom zorg ik er voor dat ik elke les heb uitgetekend heb met een briefje waar al het materiaal op staat. Daarnaast maakte ik materiaal voor ik naar de stage locatie moest. Op deze manier lag het klaar wanneer het nodig was.
Naast het materiaal heb ik ook samen met de leerlingen regels bedacht voor mijn lessen welke de kinderen moesten handhaven. Dit waren niet zozeer regels maar meer afspraken, zo ben je stil wanneer meester praat en steek je je vinger op wanneer je wat wil zeggen.
Tijdens mijn les zorg ik er ook altijd voor dat de lesdoelen van te voren worden besproken, wat wil ik eigenlijk gaan bereiken? Aan het einde van de les vraag ik of de kinderen zelf denken de doelen gehaald te hebben en hoe zie hier naar kijken.
In het begin van het jaar had ik nog wel eens moeite met verkleinwoorden. Hier kreeg ik goede feedback op en hier ben ik dan ook mee gestopt. De leerlingen moeten de echte woorden horen en ook terug horen. Als een leerling zegt ‘auw’ te hebben, dan reageer ik terug ‘heb je pijn?’ op deze manier stimuleer ik de taal.
Wat ik zelf enorm leuk vond aan de kleuters was dat wanneer ze een vraag hadden ik dit met ze kon gaan onderzoeken. Dit kon natuurlijk alleen bij vrij oppervlakkige vragen maar het was echt super leuk om steeds minder onderzoekjes te doen. Dit konden de leerlingen dan alleen of in DUO’s gaan uitvoeren.
Vakdidactisch bekwaam, kunde (evalueren & ontwikkelen)
2.3.22 Kan de voortgang volgen, de resultaten toetsen, analyseren en beoordelen.
H: kan de voortgang volgen, de resultaten toetsen, analyseren en beoordelen.
A: naar aanleiding van de analyse een vervolg opstellen.
2.3.23 Kan feedback vragen van leerlingen en deze feedback tezamen met zijn eigen analyse van de voortgang gebruiken voor een gericht vervolg van het onderwijsleerproces.
P: kan feedback vragen aan leerlingen en gebruikt deze feedback voor de beginsituatie van de volgende onderwijsactiviteit.
H: kan feedback vragen van leerlingen en deze feedback tezamen met zijn eigen analyse van de voortgang gebruiken voor een gericht vervolg van het onderwijsleerproces.
2.3.24 Kan (specifieke) onderwijsbehoeftes van leerlingen signaleren op het gebied van leren en met hulp van collega’s op een systematisch en planmatige wijze een passend onderwijsaanbod realiseren of samen met collega’s doorverwijzen naar een passender onderwijsplek in het zorgsysteem.
H: kan (specifieke) onderwijsbehoeftes van leerlingen signaleren op het gebied van leren en met hulp van collega’s op een systematisch en planmatige wijze een passend onderwijsaanbod realiseren
A: …of samen met collega’s doorverwijzen naar een passender onderwijsplek in het zorgsysteem.
2.3.25 Kan advies vragen aan peers, collega’s of andere deskundigen; hij weet wanneer en hoe hij advies kan geven; hierbij kan de leraar gebruik maken van methodieken voor professionele consultatie en leren, zoals supervisie en intervisie
P/H: kan advies vragen aan peers, collega’s of andere deskundigen en advies geven aan peers door gebruik te maken van intervisie.
A: kan advies vragen en geven; hierbij kan de leraar gebruik maken van methodieken voor professionele consultatie en leren, zoals supervisie en intervisie.
2.3.26 Kan zijn didactische aanpak en handelen evalueren, analyseren, bijstellen en ontwikkelen.
P: met behulp van peers en een begeleider.
H: met behulp van peers of zelfstandig.
2.3.27 Kan bijdragen aan pedagogisch-didactische evaluaties in zijn school en deze in afstemming met zijn collega’s gebruiken bij de onderwijsontwikkeling in zijn school
H: kan bijdragen aan pedagogisch-didactische evaluaties in zijn school.
A: … en deze in afstemming met zijn collega’s gebruiken bij de onderwijsontwikkeling in zijn school.
2.3.28 Kan de inhoud van de didactische aanpak van zijn onderwijs uitleggen en verantwoorden
P: kan de inhoud en de didactische aanpak van zijn onderwijs uitleggen.
H:… en verantwoorden.
2.3.29 Is in staat tot kritische reflectie op zijn eigen pedagogisch-didactisch handelen
P: met behulp van peers en een begeleider.
H: met behulp van peers of zelfstandig
Aan het einde van de les hoor je te vragen aan de leerlingen hoe het ging. In het begin deed ik dit gewoon door heel simpel te vragen wat ze er van vonden. Later ging ik meer lesdoel gerichte vragen stellen. Op deze manier kreeg ik meer antwoorden waar ik als docent echt wat aan had. Vonden ze het moeilijk? Zoja wat was moeilijk? Met alleen leuk kon ik helaas vrij weinig.
Die vragen stelde ik standaard, dit zodat ik en de volgende les kon bouwen op basis van de leerlingen hun feedback, maar ook zodat ik weet wat voor een werkvormen als leuk worden ervaren door de leerlingen.
Advies vragen vond ik lastig. Ik gaf vaak lessen en wanneer ik om feedback vroeg kreeg ik soms 1 puntje terug wat jammer was. Hierop ben ik gaan anticiperen door feedback formulieren te gaan gebruiken. Per les maakte ik een formulier met een aantal gerichte punten waar ik wou dat mijn begeleider op ging letten. Op deze manier heb ik veel geleerd en uiteindelijk begonnen mijn begeleiders het ook te snappen.
Op mezelf reflecteren kon soms ver gaan. Ik was erg kritisch en voelde me de eerste minuten na een les soms enorm rot. Dit was dan omdat het even anders ging dan dat ik wou, of omdat ik wat was vergeten. Uiteindelijk heb ik geleerd dit iets meer van me af te zetten en vooral ook te kijken naar het goede.
2.4 Pedagogische bekwaamheid
Pedagogisch bekwaam, kennis
2.4.1 Heeft kennis van ontwikkelingstheorieën en de gedragswetenschappelijke theorie die voor zijn onderwijspraktijk relevant zijn (bijvoorbeeld elementen uit de sociale psychologie en de communicatietheorie) en kan die betrekken op zijn pedagogisch handelen.
2.4.2 Heeft kennis van agogische en pedagogische theorieën en methodieken, die voor zijn onderwijspraktijk relevant zijn en kan die betrekken op zijn pedagogisch handelen.
2.4.3 Kan (specifieke) onderwijsbehoeftes en opvoedingsbehoeftes van leerlingen signaleren vanuit verschillende perspectieven/ contexten.
2.4.4 Weet hoe hij zicht kan krijgen op de leefwereld van zijn leerlingen en hun sociaal-culturele achtergrond. Hij weet hoe hij daarmee rekening kan houden in zijn onderwijs.
2.4.5 Heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in de pedagogiek van het type onderwijs en het deel van het curriculum waarin hij werkzaam is.
Doordat ik met mijn begeleider veel theorie heb besproken ben ik enorm kundig geworden in de ontwikkeling van het jonge kind. Dit is ook de reden waarom ik voor de specialisatie heb gekozen. Hiervoor heb ik boeken gelezen zoals ‘kiezen voor het jonge kind’. Deze theorie heb ik gebruikt om een basis te leggen voor mijn les.
Deze theorie heeft er ook voor gezorgd dat ik erg kundig werd in de leef en beleefwereld samen met groepsdynamiek. Dit kon enorm goed worden ingezet tijdens de lessen. Uit deze boeken haalde ik inspiratie om mee te experimenteren tijdens mijn eigen lessen.
Pedagogisch bekwaam, kunde
2.4.6 Kan groepsprocessen sturen en begeleiden en maakt hierbij de
sfeer in de klas bespreekbaar.
P: heeft overzicht en overwicht op de groep. Geeft zelf het goede voorbeeld en toont respect naar de leerlingen.
H: bespreekt (met de groep) hoe de samenwerking in de groep verloopt en legt het accent op wat goed gaat; stelt regels bij; spreekt positieve verwachtingen uit; kan storend gedrag stoppen zonder het groepsproces te verstoren.
A: kan een realistische inschatting maken wat de bijdrage van leerlingen kan zijn bij het oplossen van problemen; kent meerdere manieren om storend gedrag te stoppen; neemt preventieve maatregelen op groepsniveau en individueel niveau.
2.4.7 Kan vertrouwen wekken bij zijn leerlingen en een veilig pedagogisch klimaat scheppen.
P: weet vertrouwen en respect te wekken; is enthousiast; luistert actief; is empatisch, sensitief en responsief.
H: weet vertrouwen en respect te wekken; bespreekt met de leerlingen de sfeer in de groep en de omgang met elkaar; werkt vanuit de 3 basisbehoeften relatie, competentie en autonomie.
A: heeft een realistisch beeld van het sociale klimaat in de groep en het individuele welbevinden van de leerlingen; kan een groepsplan voor gedrag maken.
2.4.8 Kan ruimte scheppen voor leren, inclusief het maken van vergissingen en fouten.
P: waardeert de inbreng van de leerlingen; spreekt positieve verwachtingen uit; maakt complimenten en past uitgestelde aandacht toe.
H: helpt leerlingen zelfstandig en verantwoordelijk te worden in relatie tot hun leertaken; schept een pedagogisch klimaat waarin verschillen worden gewaardeerd en benut.
2.4.9 Kan verwachtingen duidelijk maken en eisen stellen aan leerlingen.
P: is consequent en toont voorspelbaar leerkrachtgedrag.
H: laat leerlingen kritisch nadenken over opvattingen en gedrag.
2.4.10 Kan het zelfvertrouwen van leerlingen stimuleren, hen aanmoedigen en motiveren.
P: geeft complimenten aan individuele leerlingen en aan de groep.
H: waardeert de inbreng van leerlingen; is nieuwsgiering naar hun ideeën; daagt leerlingen uit en ondersteunt ze; geeft leerlingen het gevoel dat ze steeds meer kunnen; leert leerlingen hun grenzen te verleggen.
2.4.11 Heeft oog voor de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van zijn leerlingen en doet daar recht aan.
P: herkent sociaal-emotionele en morele ontwikkelingsvraagstukken van leerlingen.
H: is bekend met de globale verloop van de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van leerlingen en met de uitdagingen die zich voor kunnen doen. Weet hoe hij deze ontwikkeling kan bevorderen en gaat hierbij uit van verschillen.
2.4.12 H: kan (specifieke) onderwijsbehoeftes en opvoedingsbehoeftes van leerlingen signaleren op het gebied van gedrag en met hulp van collega’s op een systematisch en planmatige wijze een passend onderwijsaanbod realiseren
A:….of samen met collega’s doorverwijzen naar een passender onderwijsplek in het zorgsysteem.
2.4.13 Kan zijn onderwijs en zijn pedagogische omgang met zijn leerlingen
uitleggen en verantwoorden.
2.4.14 Kan zijn pedagogisch handelen afstemmen met ouders en anderen die vanuit hun professionele verantwoordelijkheid bij de leerling betrokken zijn.
2.4.15 Is in staat tot kritische reflectie op zichzelf in de pedagogische
relatie.
P: kan aangeven wat zijn sterke en zwakke punten zijn in de pedagogische relatie en hiervan een ontwikkelpunt maken.
H: kan systematisch werken aan deze ontwikkelpunten met behulp van peers en begeleider.
A: kan zelfstandig en systematisch aan deze ontwikkelpunten werken.
2.4.16 Kan zijn eigen grenzen bewaken.
P: ontdekt met peers en begeleider de eigen grenzen.
H: verkent met peers en begeleider de eigen grenzen, kan deze verwoorden, uitleggen en ernaar handelen.
A: herkent en erkent eigen grenzen en kan deze verwoorden, uitleggen en ernaar handelen.
Wanneer ik een leerling aanspreek dan probeer ik dit altijd op een geschikte manier te doen. Zo wil ik respect laten zien, maar wil ik ook resultaat zien. Als ik een leerling aanspreek dan weten ze ook dat dit een waarschuwing is. Als ik namelijk steeds een leerling moet aanspreken dan moet ik maatregelen treffen door ze bijvoorbeeld op een andere plek in de kring te zetten.
Laatst kreeg ik van Hilda feedback dat ik heel lief ben tegenover de kinderen, maar soms een beetje te lief. Dit kan soms zo lijken, echter komt dit dan door de achtergrond informatie die ik heb. Zo weet ik dat bepaalde leerlingen een specifieke reactie geven op een situatie waardoor ik iets liever ben in plaats van corrigerend.
Fouten maken is deel van het leven en ik maak ook wel eens fouten. Dit wil ik wel eens laten zien door een hele les alleen maar fouten te maken. Wat doet meester eigenlijk verkeerd en hoe moet je dit wel doen? Hiermee geef ik aan dat fouten gebeuren en dat je elkaar dan met respect moet helpen in plaats van uitlachen.
Doordat je bij kleuters veel observeert ben ik me erg gaan verdiepen in de groepsstructuur. Wie gaat met wie om en waarom? Zo kwamen ook vragen naar boven over wat er zou gebeuren als ik bepaalde leerlingen bij elkaar zou zetten. Zo kwam ik er achter dat een groep 1 leerling er enorm veel baat bij heeft om met een groep 2 leerling in de huishoudhoek te spelen. Dit om de taalontwikkeling te stimuleren.
Bij de kleuters heb je nog veel contact met ouders. Dit gebeurt vooral aan het begin en het einde van de dag. Zelf heb ik wel eens gesprekken gevoerd, maar vaak hoorde ik de specifieke vraagstukken via mijn begeleidster. Dit omdat deze verzoeken via parro werden verstuurd. Op deze manier keken we samen naar de ontwikkeling van de leerling.
